Het Neuzenlied (1920-1930)

Na de Eerste Wereldoorlog (1914-18) meenden de Engelse en de Belgische regering dat het zwaar getroffen België recht had op een herstelbetaling van Nederland, dat economisch zou hebben geprofiteerd van de oorlog en de Duitsers bevoordeeld had. Als herstelbetaling zou een groot deel van Nederlands-Limburg en geheel Zeeuws-Vlaanderen aan België moeten toevallen, wat besproken werd bij de vredesbesprekingen in Versailles.

Koningin Wilhelmina voerde het verzet tegen deze buitenlandse annexatie aan en sprak over ‘ het amputeren van een pink, waarbij de gehele hand verminkt blijft’. De voormalige Rijkscommissaris voor het Belgische Vluchtelingenprobleem in Zeeuws-Vlaanderen, dominee Jacob Pattist uit Aardenburg, werd aangesteld door de Majesteit om de Nederlandse vaderlandslievendheid in Zeeuws-Vlaanderen te bevorderen en tevens verzet tegen de Belgische annexatieplannen te organiseren. Daartoe richtte Pattist met een aantal Zeeuws-Vlaamse notabelen het Anti-Annexatie Comité op, dat tot 1930 bleef bestaan.

Pattist schreef het Zeeuws-Vlaams Volkslied ‘Van d’ Ee tot Hontenisse, van Hulst tot aan Cadzand; dat is ons eigen landje, maar deel van Nederland !’, organiseerde Oranjefeesten, mobiliseerde de notabelen en daarmee de bevolking als totaliteit, bevorderde de regionale folklore en regelde dat de Koninklijke Familie de daarop volgende jaren opvallend vaak de regio bezocht.

A.van den Bruele en mevrouw Doussy-Slingenayer schreven ‘Het Neuzenlied’, wat eindigde met het veelbelovende: “Nederlandsch is en blijft de Neus.”